De weergave van een object wijzigen
Een object vergroten of verkleinen
Als u de grootte van een object wijzigt, worden standaard de breedte en hoogte weergegeven. Als dat niet gewenst is, kiest u 'iBooks Author' > 'Voorkeuren', klikt u op 'Algemeen' en schakelt u 'Toon grootte en positie bij verplaatsing objecten' uit.
Selecteer het object waarvan u de grootte wilt wijzigen.
-
Voer een of meer van de volgende handelingen uit:
-
De grootte van het object als geheel wijzigen: Sleep een actieve selectiegreep.
De grootte van het object in één richting wijzigen: Sleep een greep aan de zijkant.
De grootte van het object vanuit het midden wijzigen: Houd de Option-toets ingedrukt tijdens het slepen.
De verhoudingen van een object ongewijzigd laten: Houd de Shift-toets ingedrukt tijdens het slepen. (U kunt ook 'Handhaaf verhoudingen' selecteren in het infovenster 'Formaat'.)
-
De grootte van een object instellen op bepaalde afmetingen: Gebruik de regelaars 'Breedte' en 'Hoogte' in het infovenster 'Formaat'.
Tip: U kunt meerdere objecten tegelijk selecteren en vergroten of verkleinen.
De standaardgrootte van een object herstellen: Klik op 'Originele grootte' in het infovenster 'Formaat'.
-
Een object spiegelen of roteren
Voer een of meer van de volgende handelingen uit:
-
Een object horizontaal of verticaal spiegelen: Selecteer het object en kies 'Orden' > 'Spiegel horizontaal' of 'Orden' > 'Spiegel verticaal'.
U kunt ook de knoppen voor het spiegelen van objecten in het infovenster 'Formaat' gebruiken.
-
Een object draaien: Selecteer het object, houd de Command-toets ingedrukt en beweeg de aanwijzer over een selectiegreep tot deze de vorm krijgt van een gebogen, tweepuntige pijl. Sleep vervolgens de selectiegreep.
Om het object in stappen van 45 graden te draaien, houdt u de Shift- en Command-toets ingedrukt terwijl u sleept.
U kunt ook het infovenster 'Formaat' weergeven en vervolgens de knop 'Roteer' of het veld 'Hoek' gebruiken.
-
Een vorm draaien, maar de tekst horizontaal houden: Roteer de vorm en kies 'Opmaak' > 'Vorm' > 'Stel tekst- en objecthandgrepen opnieuw in'.
U kunt geen regelgebonden tabellen roteren.
Schaduw toevoegen
-
Selecteer een object en schakel het aankruisvak 'Schaduw' in de opmaakbalk in.
Als de opmaakbalk niet zichtbaar is, kiest u 'Weergave' > 'Toon opmaakbalk'.
Als het infovenster 'Afbeelding' niet geopend is, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
-
Pas in het infovenster 'Afbeelding' de volgende instellingen aan:
Hoek: Hiermee bepaalt u de hoek van de schaduw.
Afstand: Hiermee kunt u de afstand tussen de schaduw en het object of de tekst instellen.
Vervaging: Hiermee kunt u de scherpte van de schaduwrand aanpassen.
Ondoorzichtigheid: Typ een percentage om de transparantie van de schaduw te wijzigen.
Kleurenvak: Hiermee wijzigt u de kleur van de schaduw.
De ondoorzichtigheid van een object wijzigen
Selecteer het object.
Als het infovenster 'Afbeelding' niet geopend is, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
-
Sleep de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' naar links of naar rechts of geef een percentage op in het veld ernaast.
Bij vormen kunt u de mate van ondoorzichtigheid voor vul- en randkleuren afzonderlijk instellen. Deze instellingen hebben geen invloed op de mate van ondoorzichtigheid van het object zelf. Als u de ondoorzichtigheid van een vul- of randkleur van een object wijzigt (door de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' in het venster 'Kleuren' te slepen), wordt die nieuwe waarde voor de ondoorzichtigheid de maximale ondoorzichtigheid van het object. Wanneer u vervolgens de mate van ondoorzichtigheid van het object wijzigt in het infovenster 'Afbeelding', verandert deze alleen ten opzichte van de mate van ondoorzichtigheid die u hebt ingesteld in het venster 'Kleuren'.
Als u de ondoorzichtigheid van een object hebt gewijzigd, kunt u de vulkleur van het object vervolgens mogelijk niet opnieuw instellen op 100%. Dit komt doordat de mate van ondoorzichtigheid in het venster 'Kleuren' is ingesteld op minder dan 100%. U kunt dit herstellen door het object te selecteren, vervolgens 'Weergave' > 'Toon kleuren' te kiezen en de mate van ondoorzichtigheid in het venster 'Kleuren' opnieuw in te stellen op 100%.
Een object vullen met een kleur of verlooptint
U kunt vormen, tabellen, tabelcellen, diagramelementen en andere objecten vullen met een effen kleur.
Daarnaast kunt u vormen, tabelcellen, diagramelementen en andere objecten vullen met twee of meer kleuren die in elkaar overlopen (een verlooptint).
Selecteer het object.
Als het infovenster 'Afbeelding' niet geopend is, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
-
Voer een van de volgende handelingen uit:
-
Het object vullen met een effen kleur: Kies 'Vulkleur' uit het venstermenu 'Vulling'.
Tip: U kunt een object ook snel vullen met een kleur via het kleurenvak 'Vulling' in de opmaakbalk.
-
Het object vullen met een consistente verlooptint met twee kleuren: Kies 'Verlooptint' uit het venstermenu 'Vulling'.
Opmerking: U kunt wel afzonderlijke tabelcellen vullen met een verlooptint, maar niet een volledige tabel.
-
Een vorm vullen met een aangepaste verlooptint: Kies 'Geavanceerde verlooptint' uit het venstermenu 'Vulling'.
-
-
Om de kleur of de ondoorzichtigheid hiervan te wijzigen, klikt u in het kleurenvak onder het venstermenu 'Vulling', kiest u een kleur en ondoorzichtigheid in het venster 'Kleuren' en sleept u de kleur van het kleurenvak boven aan het venster 'Kleuren' naar het kleurenvak in het infovenster 'Afbeelding'.
Als u 'Verlooptint' hebt gekozen, gebruikt u deze procedure voor elk kleurenvak. Als u 'Geavanceerde verlooptint' hebt gekozen, klikt u op een kleurregelaar onder de balk met de verlooptint.
-
Als u 'Verlooptint' of 'Geavanceerde verlooptint' hebt gekozen, voert u een van de volgende (of beide) handelingen uit:
Een richting instellen voor de verlooptint: Gebruik het wiel of het veld 'Hoek'.
De verlooptint spiegelen: Klik op de knop 'Spiegel' (knop met een gebogen, tweepuntige pijl of knop met twee pijlen die elk een andere kant op wijzen).
-
Als u 'Geavanceerde verlooptint' hebt gekozen, voert u een van de volgende handelingen uit:
Een extra kleur toevoegen aan de verlooptint: Klik onder de balk met de verlooptint op de plek waar de nieuwe kleur moet beginnen.
De kleuren vloeiender of minder vloeiend in elkaar laten overlopen: Sleep de verlooppuntregelaars boven de balk met de verlooptint.
-
Een radiale (cirkelvormige) verlooptint aanmaken: Klik op de knop voor een radiale verlooptint. Om de verlooptint opnieuw te centreren, sleept u het kleine blauwe bewerkingspunt in het midden van het object. Om de kleuren vloeiender of minder vloeiend in elkaar te laten overlopen, sleept u het blauwe bewerkingspunt (buiten het object) dichter naar of verder weg van het centrum van de verlooptint.
Een object vullen met een afbeelding
U kunt vormen of diagramelementen vullen met een afbeelding of met een afbeelding met een kleurtint.
Selecteer een object.
Als het infovenster 'Afbeelding' niet geopend is, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Afbeeldingsinfo'.
Kies 'Afbeeldingsvulling' of 'Afbeelding met kleurtint' uit het venstermenu 'Vulling'.
-
Kies een afbeelding.
Als er al een afbeelding is geselecteerd en u deze wilt wijzigen, klikt u op 'Kies'. U kunt ook een afbeeldingsbestand vanuit de Finder of de mediakiezer naar het afbeeldingenvak in het infovenster 'Afbeelding' of naar een diagramreeks slepen.
U kunt elk bestand met een ondersteunde bestandsstructuur kiezen.
-
Als u 'Afbeelding met kleurtint' kiest, klikt u op het kleurenvak (rechts naast de knop 'Kies') om een kleurtint te selecteren. Sleep de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' om de tint donkerder of lichter te maken. Sleep de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' in het infovenster 'Afbeelding' om de ondoorzichtigheid van zowel de tint als de foto te wijzigen.
-
Om te bepalen hoe de afbeelding het object vult, kiest u een optie uit het venstermenu boven de knop 'Kies':
Passend: De grootte van de afbeelding wordt zo goed mogelijk aangepast aan de grootte van het object. Als het object een andere vorm heeft dan de afbeelding, wordt mogelijk slechts een gedeelte van de afbeelding weergegeven. Het is ook mogelijk dat er een lege ruimte om de afbeelding wordt weergegeven.
Vullend: De afbeelding wordt groter of kleiner, waarbij minimale witruimte rondom de afbeelding wordt gehandhaafd, zelfs als het object en de afbeelding een verschillende vorm hebben.
Uitgerekt: Het formaat van de afbeelding wordt aangepast aan de afmetingen van het object. Dit kan tot gevolg hebben dat de afbeelding wordt vervormd als het object een andere vorm heeft dan de afbeelding.
Originele grootte: De afbeelding wordt in het object geplaatst zonder dat de originele afmetingen van de afbeelding worden gewijzigd. Als de afbeelding groter is dan het object, ziet u slechts een gedeelte van de afbeelding. Als de afbeelding kleiner is dan het object, wordt er witruimte rond de afbeelding weergegeven.
Tegelpatroon: Als de afbeelding kleiner is dan het object, wordt de afbeelding in het object herhaald. Als de afbeelding groter is dan het object, wordt slechts een gedeelte van de afbeelding in het object weergegeven.